In 1859 ontwerpt de planoloog en stedenbouwkundige Cerdà i Sunyer een uitbreiding van Barcelona die Eixample wordt genoemd. In deze kwadratische structuur, een grid van gelijkvormige blokken, tekent hij een diagonale weg. Deze avenue wordt een belangrijke verbinding tussen de oude en de nieuwe stad. Theo van Doesburg voegt in 1924 aan het Mondriaanse idioom van ritmische vlakken een schuin element toe. Daarmee introduceert hij voor De Stijl een elementaire mogelijkheid voor open verbindingen naar verschillende disciplines. Gillis Deleuze karakteriseert in 1988 het diagonale vermogen als een soort rhizomatische vluchtlijn met een barok karakter dat al verstorend zich openstelt voor constructieve processen en nieuwe partituren. De diagonaal als het beweeglijke principe dat zich ook als diachronisch thema aandiend.